Nescio
(pseudoniem van de Amsterdamse zakenman J.H.F. Grönloh 1881 – 1961)
Titaantjes
De bekende openingszin van Titaantjes luidt:
- Jongens waren we – maar aardige jongens. Al zeg ik ’t zelf.
In Titaantjes blikt Koekebakker terug op de tijd dat hij en zijn vrienden idealen hadden, en vertelt hij hoe het hun is vergaan. Bavink schildert een meesterwerk en snijdt dit vervolgens aan reepjes als hij ontdekt dat hij door dit schilderij in feite heeft bereikt wat hij altijd al had afgezworen, namelijk een succesvol en rijk man worden, en komt in een gesticht terecht. De rest van zijn vriendengroep heeft zich aangepast aan de maatschappij die ze ooit afzwoeren. Aan het eind van het verhaal gaat het alleen Koekebakker voor de wind. Hij wordt een succesvol journalist en verdient daarmee een goed belegde boterham. In feite kunnen zijn idealen hem niet meer zo schelen. Hoewel Titaantjes het vervolg is op de De uitvreter en voor een groot deel over dezelfde personages gaat, wordt er niet naar Japi (de uitvreter) verwezen.
Het boek heeft als moraal dat ieder mens zich uiteindelijk ten koste van zijn idealen aanpast aan de maatschappij en, ondanks zelfs de grootste walging van maatschappelijke eisen, hij daar toch altijd aan toegeeft, of hij wil of niet. De twee werken zijn dan ook een groot protest tegen de maatschappij, maar geven ook de tweestrijd weer tussen Nescio (de schrijver) en Grönloh (directeur van de Holland-Bombay Trading Company), die in een en dezelfde persoon wordt uitgevochten. Dit thema vinden wij ook terug in de boeken van Willem Elsschot, die deze tegenstelling schrijver-zakenman in zijn Laarmans-Boorman boeken laat terugkomen. Nescio en Elsschot worden mede hierom vaak met elkaar vergeleken.